“Miss..! Miss..! Lady..!”. Ik liep aan de overkant van de straat en was haar al voorbij, maar wist dat het voor mij was. Onze blikken hadden kort daarvoor gekruist en waren een fractie van een seconde blijven hangen. Ik twijfelde even, maar doorlopen zou onbeleefd zijn. Ik stak de straat over en wandelde naar haar winkel, benieuwd waarom ze me wilde spreken. Het zou een bijzondere ontmoeting worden.
Ik was op het eiland Ikuchijima. Met de fiets, want ik was bezig met de Shimanami Kaido; een (fiets)route die Honshu met Shikoku verbindt. Een tocht van zo’n 70 kilometer dus als je een beetje doorfietst, ben je binnen een dag klaar. Maar daarom was ik niet op vakantie; op vakantie gaat alles in een wat lagere versnelling, ook de fiets. De route loopt over zes eilandjes die onderling verbonden zijn met bruggen en op die eilandjes is genoeg te zien, dus ik had er een overnachting tussen geplakt, op Ikuchijima.
Waarom deze dame nu juist mij zo specifiek uitkoos weet ik niet, maar ze zat duidelijk om een praatje verlegen. Of ik een kopje thee wilde? Ze verdween naar achter en kwam terug met een grote pot thee en een schaal koekjes. Er volgde een verhaal over theezetten en dat ze daar wel eens een training voor gedaan had maar dat ze niet het geduld heeft om zich er echt in te bekwamen. De thee was heerlijk, zei ik. Waar ik vandaag kwam? “Oranda? Nee, je meent het, mijn dochter woont ook in Oranda! Waar woon je in Oranda? Amsterdam? Mijn dochter ook!”. Dat was inderdaad toevallig. We kletsten wat over wederzijdse familiedingen. Had ze nog meer kinderen? Ja, nog een dochter, maar die woonde in Osaka. Met de dochter in Oranda had ze weinig tot geen contact en met die andere dochter ook niet echt. Tja, waarom, ze had eigenlijk geen idee. Wel jammer ja; nu zat ze alleen met haar doodsaaie man op dit eiland, terwijl ze het liefst ergens anders was. Op reis of in Tokyo. “Nee, ik kan niet wachten tot mijn man doodgaat”.
Ik verslikte me in m’n thee. Verstond ik dat nou goed? Ze lachte. Ja dat verstond ik goed. Ze zou blij zijn als het zover was. Niks aan, die man; oud, saai, wilde nooit wat, lag maar een beetje op de bank. Kon ze niet gewoon scheiden, opperde ik. Resoluut: “Scheiden? Nee, dat doe je niet”. Ze had er wel eens over gedacht hem te vermoorden, maar dat idee had ze laten varen. “Dus tja, ik hoop dus dat hij snel doodgaat, dan verkoop ik de winkel en heb ik nog een paar leuke jaren”. Uit beleefdheid vroeg ik nog of de dood misschien al nabij was, wellicht was haar man een stuk ouder, ziek misschien..? Nee helaas, ook al niet. Gelukkig was de thee bijna op; het gesprek had een wending genomen waar ik niet zo goed raad mee wist. Of ze nog een pot moest zetten voor ons? Ik bedankte haar uitvoerig; helaas moest ik echt een beetje opschieten wilde ik nog naar het museum.
“Wat ik je nog wil vragen: wil je mijn dochter in Oranda een kaartje sturen?”. Een merkwaardig verzoek, want wat moet die dochter met een kaartje van een wildvreemde: je moeder vroeg of ik je een kaartje wilde sturen, dus vandaar dit kaartje..? Ik zei ja natuurlijk. De dame pakte haar telefoon, belde kort en na enige tijd kwam een man naar beneden stommelen met een adresboekje. Haar echtgenoot. Dat was een beetje ongemakkelijk, want nu stond ik oog in oog met de man die zij kort geleden nog hevig dood wenste. Met z’n drieën ontcijferde we het adres en ik schreef het over. Nu moest ik echt gaan. Maar niet voordat ik voor mezelf een cadeautje uit de winkel had uitgekozen; ze stond erop. Haastig wees ik een paar oorbellen aan. Oorbellen waarvan ik heus wel wist dat ik ze nooit zou dragen, net als het kaartje dat ik nooit zou sturen. Nog even op de foto dan, vooruit.
Ik heb dus een foto van mij met deze dame. Maar die plaats ik hier niet. Stel je voor dat haar dochter in Amsterdam, Oranda dit leest…